Awee Prins

Exploraties in gedaanten van de ruimte - Enkele opmerkingen bij werk van Bob Gramsma

Iets over dat vreemd-vertrouwde twee gesprek van filosofie en kunst. De nu volgende woorden zijn geschreven bij het werk van Bob Gramsma. Zij beogen geen antwoord of weerwoord te geven, ook al zijn zij ontstaan vanuit een fascinatie met Gramsma's werk. Het nu volgende beweegt zich vóór alles langszij dit werk zonder het op de wijze te willen raken, waarop een kritiek of een beoordeling het zouden raken. Mochten deze woorden werkelijk langszij Gramsma's werk weten te geraken, zoals vaartuigen tijdens hun onafhankelijke, maar in zekere zin toch gemeenschappelijke vaart, dan is er iets opmerkelijks, zo niet zeldzaams gebeurd.

De zaak Gramsma
Ik ontmoette Bob Gramsma in Arnhem bij een lezing gewijd aan de relatie tussen filosofie en kunst en ik trof hem daarna meerdere malen bij gelijkgestemde gelegenheden in den lande. Zijn verzoek om over zijn werk te schrijven bracht mij in eerste instantie in verlegenheid. Gramsma's onmiskenbare interesse in de filosofie zou een onderzoek kunnen uitlokken naar de filosofische achtergrond of zelfs het filosofisch gehalte van zijn werk. Het noodlot tartend heb ik op een onbewaakt ogenblik zelfs zijn notities opgevraagd; een riskante manoeuvre, want voor een kunstenaar staan zijn gedachten uiteindelijk ten dienste van zijn werk, zij krijgen eerst in dit werk gestalte en zij 'verdwijnen' daar ook in. Gramsma's werk behoeft daarom geen toelichting vanuit de fascinatie met uiteenlopende denkers als Heidegger, Merleau-Ponty en Levinas die uit zijn aantekeningen blijkt. Ik bespreek daarom slechts - letterlijk - 'terzijde' een verwantschap van Gramsma's beelden met het gedachtegoed van deze denkers.

Kunst en Ruimte
Hoewel Gramsma's notities er niet expliciet melding van maken, zou Heideggers voordracht Die Kunst und der Raum een van Gramsma's lijfboeken kunnen zijn. In deze overweging ligt - nogmaals - geen poging zijn werk te herleiden; wij bouwen met velen aan de weg van de kunst en met velen aan die van het denken. In Die Kunst und der Raum wijst Heidegger op de eigenaardigheid van de kunstzinnige ruimte die de wetenschappelijke ruimte overspant en omspant en die de alledaagse, georiënteerde ruimte eerst nadrukkelijk in ervaring brengt. De vermeend 'lege' ruimte in en rond het beeldhouwwerk is geen leegte, maar 'gelijkoorspronkelijk' met de materialiteit van het werk. De kunstzinnige ruimtelijkheid leert ons eerst wat ruimte is: een in-ruimen, een plaats-bereiden en plaats-stichten.

Waar Heideggers overwegingen, opgetekend bij het werk van Chillida, betrekkelijk algemeen en abstract blijven, treffen wij in Gramsma's werk een inspirerende meerzijdige exploratie in de meervoudigheid van de ruimte en de ruimtelijkheid. Zijn werk behelst een inleiding, zo niet een inwijding in die meervoudigheid van de ruimte. Hiervan getuigt reeds vroeger werk, zoals het opblaasbare trappenhuis (trap, OI#933), een uitdagende exploratie in de ruimte 'omtrent' de trap, de ruimte die de trap mede tot trap maakt. Opmerkelijk is vooral - en in dit opzicht is zijn werk een duidelijke aanscherping van Heideggers gedachtegoed - Gramsma's aandacht voor de discontinuïteit van de ruimte: de wijze waarop in en door het kunstwerk en in en door de ontmoeting met het kunstwerk onvermoede grenzen en plaatsen ontstaan. Er bestaat niet zoiets als de 'hele' of 'eigenlijke' ruimte (waarnaar Heidegger op zoek lijkt te zijn) die door het kunstwerk zou worden ontsloten; het kunstwerk belichaamt (ook) de onvermoede, onvoorspelbare en onbeslisbare dimensies van de ruimtelijkheid.

Bob Gramsma is onmiskenbaar een avonturier in de ruimtelijkheid. De 'inleiding' of 'inwijding' in de fenomenaliteit van de deur speelt een belangrijke rol in het in Garlerie Torch gepresenteerde werk (crak, OI#9411). Opmerkelijk daarbij is het motief van de dubbelzinnigheid en onbeslisbaarheid. Zo is daar de geblokkeerde deur; de ontoegankelijkheid van de doorgang die de deur op een eigenaardige manier als deur - zowel toegang als afsluiting - aan de orde stelt. Avontuurlijk is bovendien de parodiërende muur, die letterlijk in de toegang van Galerie Torch is aangebracht: een massieve, onbeweeglijk 'draaideur', een muur die de deur 'verdraait', problematiseert.

Dat de materialiteit de ruimte niet vult, maar eerder markeert, toont de installatie van het granieten bed en het gedrapeerde laken. Het geplooide, kwetsbare laken gaat een innige verhouding aan met het granieten bed (grave plot, OI#946). De plaats waar de verschillende materialen elkaar ontmoeten verbeeldt een gelegenheid, zo niet een uitnodiging om deze plaats te betreden en deel uit te maken van de installatie. Hiermee stuit ik op een ander motief in Gramsma's werk: de ontmoeting met het kunstwerk. Wij moeten de autonomie van het werk niet overdrijven: "Mijn werken zijn gecompliceerde plaatsen van ervaring en waarneming", schrijft Gramsma; "In de ontmoeting met het kunstwerk veranderen werk en toeschouwer", een gedachte die centraal staat in het denken van Merleau-Ponty. In de ervaring van het kunstwerk blijft onbeslist in hoeverre deze een ervaring van ons is en in hoeverre deze ervaring door het werk teweeg wordt gebracht. "De ervaring op de plaats van het kunstwerk heeft het primaat op alle vormen van projectie en interpretatie. Het werk schrijft niet deze of gene attitude voor. Het werk is eigenlijk een kruispunt van gedachte en ervaring, van het subjectieve en het objectieve, van het actuele en het mogelijke", schrijft Gramsma.

De Ander
Maar ook hiermee is niet alles gezegd. Gramsma's werk is en beoogt meer dan een exploratie in gedaanten van de ruimte en onze ervaring daarvan. De toeschouwer is niet zomaar één van de vele passanten die het werk als werk laten plaatsvinden; de - mogelijke - menselijke aanwezigheid bij het werk houdt ook een appèl in. Ik wil daarom tot slot de dimensie van de alteriteit in het werk van Gramsma aan de orde stellen, waarbij ik impliciet enkele gedachten van Levinas ontvouw. In Gramsma's werk zijn geen mensen aanwezig, maar in de verbeelding van de deur, de doorgang, de muur, het laken en het bed, wordt de gelegenheid en verlegenheid van menselijke aanwezigheid gethematiseerd. In de wijze waarop de menselijke afwezigheid in een menselijke omgeving wordt verbeeld, of - in postmodern idioom - 'gedeconstrueerd' (de blokkade, de parodie, de schaalverkleining) schuilt een zekere onrust, zo niet een zekere verontrusting omtrent de vermeende vanzelfsprekendheid van de menselijke ruimte en de menselijke maat. Bob Gramsma's installaties tonen sporen van menselijke aanwezigheid. Juist de afwezigheid van mensen - in Heideggeriaans idioom de 'aanwezige afwezigheid' van de ander, of in Levinas' terminologie 'het spoor van de Ander' - niet als toeschouwer, maar als medebewoner van de plaatsen die de kunstenaar sticht, installeert een subtiele sociale dimensie in Gramsma's werk waaraan wij niet voorbij kunnen gaan.

Eerder gepubliceerd in: Ateliers Arnhem, (Arnhem, 1994), und erscheint als Nachdruck in: Bob Gramsma, IN - Works 931-14209 (Zürich, 2014)